ROZENBURG IN OORLOGSTIJD

Mobilisatie, Bezetting en Bevrijding

1939 - 1945

 

door John Prooi

 

INHOUD

Operatie Bodenplatte

Noodlanding van een Spitfire

Het Westen verhongert

Operatie Manna

De Duitse capitulatie

De eerste voedselschepen

Zoektocht naar de veerboot

Tientje van Lieftinck

 

NEGENDE HOOFDSTUK

HET JAAR 1945

 

Operatie Bodenplatte

Nieuwjaarsdag. In het bevrijde zuiden van Nederland en in België stonden bommenwerpers en jagers van de geallieerden in dichte rijen op de vliegvelden geparkeerd. Opslagplaatsen van bommen en brandstoffen lagen er ongecamoufleerd bij. De Duitsers wisten dat en bezorgden de Amerikanen, Britten en Canadezen een slecht begin van het nieuwe jaar toen de Luftwaffe op 1 januari met honderden Messerschmitts en Focke Wulfs die vliegvelden aanvielen.

Ongeveer 850 vliegtuigen stonden gereed toen om half vier op nieuwjaarsmorgen de Duitse vliegers hun briefing kregen. De piloten kregen te horen wat hun doelen waren en ontvingen orders om beneden de 200 meter te blijven en strikte radiostilte in acht te nemen. Op geringe hoogte vlogen de Duitse jagers over Gelderland en Overijssel. Aanvankelijk ging alles goed, maar in de streek tussen Harderwijk en Zwolle kwam het Duitse luchtafweergeschut in actie.

Om toch vooral niets van de ophanden zijnde operaties te laten uitlekken hadden de Duitsers hun eigen luchtafweer onkundig van deze operatie gelaten. En juist in het gebied waar de Luftwaffejagers op dakhoogte over heen raasden hadden de Duitsers veel luchtdoelgeschut opgesteld onder andere ter bescherming van de V-2 lanceerplaatsen die dagelijks door geallieerde jachtbommenwerpers werden aangevallen. Zuidelijk van Amsterdam bogen de formaties af richting Den Haag, Rotterdam en Hoek van Holland, maar ook daar waren de batterijen paraat. De Duitse luchtdoelschutters werden plotseling geconfronteerd met grote aantallen eenmotorig vliegtuigen die snel en bijzonder laag naderbij kwamen. Tijd om de toestellen te herkennen was er niet. Het was onwaarschijnlijk dat het eigen vliegtuigen waren, dus: vuur! De gevolgen lieten niet lang op zich wachten. In de omgeving van Hoek van Holland en het eiland Rozenburg, markeerden acht rookkolommen evenzoveel door flak neergehaalde Luftwaffe-toestellen.

Arie P. de Jong, Baarle-Nassau: "Tijdens de oorlogsjaren woonde ik in Vlaardingen en als ooggetuige van deze Luftwaffe-zelfmoordaanval heb ik een en ander in mijn dagboek genoteerd. Een Junkers 88 dat als loodsvliegtuig fungeerde, vloog wat hoger dan de jachtvliegtuigen. Het toestel kwam op een paar honderd meter hoogte vanaf Delft aangevlogen en koerste tussen Maassluis en Vlaardingen in zuidwestelijke richting. Het loodsvliegtuig werd zwaarder onder vuur genomen door het afweergeschut, onder andere door batterijen die stonden opgesteld aan de Broekweg in Vlaardingen, dan de jagers. Een minuut of wat later was er een zwarte rookkolom zichtbaar uit de richting Rozenburg."

 

Duitse Militaire Begraafplaats te Ysselstein.

Foto: J. Prooi.

 

De Oostenrijkse bemanning van de Junkers 88 kwam om het leven. Dit waren de onderofficieren Ingomar Mayr, Hartmut Woll en Wilhelm Ehret. Zij werden na de oorlog herbegraven op de Duitse Militaire Begraafplaats te Ysselsteyn in Limburg. In maart 1970 werden door de bergingsdienst van de Koninklijke Luchtmacht onderdelen van het vliegtuig geborgen.

 

Noodlanding van een Spitfire

Op 9 februari maakte een Spitfire van het 602e Squadron van de RAAF een noodlanding op het eiland Rozenburg. De Australische piloot, adjudant J. P. Ryan, werd krijgsgevangen genomen. Vermoedelijk maakte deze Spitfire deel uit van een escorte ter bescherming van twee P-51 Mustangs die een fotoverkenning uitvoerden na een luchtaanval van Spitfires op de vloeibare-zuurstoffabriek bij Loosduinen. Getroffen door flak bij Hoek van Holland kwam de Spitfire terecht in het bouwland van Herweijer, richting Kerkdijk.

 

Jan Arie Herweijer: "Wij hebben die piloot die zijn rug danig gekwetst had, op een hek gelegd en naar onze werf gedragen. Ik voelde me hierbij niet op mijn gemak, want mijn jongste broer zat bij me ondergedoken. De Duitsers waren snel ter plekke. Toen ze bij de piloot geen wapen aantroffen, werd ik tegen de muur gezet. Een Duitser zei: ‘De piloot heeft zijn revolver aan jullie gegeven, waar is die?’ Hij richtte zijn wapen op me. Ik kon alleen maar ontkennen. Na de oorlog is er iemand geweest, die mij kwam vertellen dat hij de revolver van die piloot had meegenomen."

 

Het Westen verhongert

In februari, in het diepst van de Hongerwinter, voerden twee Zweedse schepen het volgende aan in de haven van Delfzijl: 2250 ton bloem, 250 ton gort, 530 ton erwten, 510 ton margarine, 57 ton melkpoeder, 75 ton gedroogde groenten en 10 ton levertraan. Het was een geschenk van het Zweedse Rode Kruis aan de hongerenden in vooral de grote steden van West-Nederland. Het transport in ons land lag vrijwel stil door de spoorwegstaking, maar de Duitsers stemden toe dat het voedsel per schip naar het Westen werd gebracht. De erwten en de gedroogde groenten kwamen via de centrale gaarkeukens bij de mensen terecht. De bakkers kregen het bloem om er, gemengd met roggemeel, brood van te bakken. Ondanks de verhouding twee delen roggemeel tegenover één deel tarwebloem was iedereen zo onder de indruk van kleur en smaak dat deze broden als het Zweedse wittebrood de geschiedenis zijn ingegaan. Toen de Zweedse schenking op was, was de honger weer als vanouds.

 

De vier miljoen Nederlanders in het Westen waren opnieuw afhankelijk van de aanvoer van aardappelen en graan over het IJsselmeer. De aanvoer was in maart enigszins op gang gekomen. Maar in april liep de aanvoer door de geallieerde opmars terug. Het zag er naar uit dat het westen van Nederland voorlopig niet bevrijd zou worden. Tot 28 april kon de voedseldistributie gehandhaafd blijven op het hongerrantsoen van 450 calorieën per dag. Daarna was er nog een geheime voorraad van een week en dan was alles op.

Rijkscommissaris Seyss-Inquart liet weten dat hij bij een geallieerde aanval op het westen van Nederland wel genoodzaakt zou zijn zoveel mogelijk land onder water te zetten door dijken en sluizen op te blazen. Wanneer de geallieerde troepen het Westen met rust lieten, dan zou hij dergelijke maatregelen achterwege kunnen laten.  

 

Collectie Gemeentearchief Rozenburg.

 

Op Rozenburg troffen de Duitsers voorbereidingen in afwachting van het definitieve bevel; het onder water zetten van de Krabbepolder, de Droespolder en de polder God zij Dank van het Kroondomein. Bij Jan van der Kooij aan de Graskade was men al begonnen met de aanleg van een dijkje rond de boerderij.

 

Op 12 april vond een bespreking plaats tussen Seyss-Inquart, vertegenwoordigers van het College van Vertrouwensmannen en een vertegenwoordiger van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Men werd het in principe eens over een inofficiële wapenstilstand. Seyss-Inquart zei die dag dat er geen represailles en vernielingen meer zouden plaats vinden en dat de aanvoer van voedsel en kolen door de linies zou worden toegelaten. Deze toezeggingen moesten strikt geheim blijven. Berlijn mocht niet weten dat er onderhandelingen plaats vonden. Vertrouwensmannen zouden door de linies naar het zuiden van Nederland gaan om de voorlopige afspraken door te geven aan de Nederlandse regering. Deze zou contact moeten opnemen met het geallieerde opperbevel.

Eerste minister Gerbrandy nam de zaak op met de Britse eerste minister Churchill. Deze voelde aanvankelijk niet veel voor een wapenstilstand. Maar Gerbrandy wist hem er tenslotte van te overtuigen dat zo’n wapenstilstand de enige mogelijkheid was om duizenden Nederlanders van de hongerdood te redden. De tijd drong. Het broodrantsoen werd verlaagd tot 400 gram per week en het aardappelrantsoen tot één kilo. Tot overmaat van ramp moesten de gaarkeukens in de grote steden sluiten wegens brandstofgebrek. Dagelijks stierven in het Westen tientallen mensen van honger. De geallieerde opperbevelhebber, generaal Eisenhower, besloot iets te doen.

 

Operatie Manna

De Amerikanen noemde het operatie Chowhound.

Foto: collectie J. Prooi.

 

Op zondag 29 april was het eindelijk zover. De operatie werd Manna genoemd, voedsel uit de hemel voor de hongerenden in de woestijn. Met hun ongewone lading naderden 240 Lancasters de Zeeuws-Zuidhollandse eilanden. Verkenningsvliegtuigen hadden de afwerpterreinen gemarkeerd: renbaan Duindigt en de vliegvelden Ypenburg, Valkenburg en Waalhaven. De RAF liet op die zondag, zeer laag vliegend, meer dan 500 ton voedsel vallen. Iedere Lancaster vervoerde vijf bundels van zeildoek. Daarin waren telkens 70 zakken meel, ei- en melkpoeder, peulvruchten, blikken met kaakjes en ongekende delicatessen verpakt. Bomber Command zond op 30 april bijna een tweevoud van het aantal op de voorafgaande dag gebruikte vliegtuigen. Meer dan 450 vliegende kruideniers wierpen bijna 1000 ton voedsel af. In plaats van Waalhaven was er een terrein aangewezen ten noordoosten van de Kralingse Plas

De volgende dag kreeg de RAF versterking van de Amerikaanse Achtste Luchtmacht. De USAAF noemde het operatie Chowhound. Bijna 400 Vliegende Forten verschenen boven de afgesproken plaatsen. Zij wierpen geen bundels, maar kisten levensmiddelen uit met een totaal gewicht van rond 770 ton. Daaraan voegden 492 Lancasters nog eens meer dan 1000 ton toe, de helft daarvan viel bij de Kralingse Plas. Ook op 2 mei vertoonden Britse en Amerikaanse bommenwerpers zich in dezelfde sterkte boven ons land. Nieuwe terreinen waren aan de lijst toegevoegd: Utrecht, Vogelenzang, Alkmaar, Hilversum en vooral Schiphol. Op dit verlaten, geruïneerde vliegveld kwam circa 65 procent van het totaal door de Amerikaanse bezorgde gewicht aan voedsel. De volgende dag ging ook de Achtste Luchtmacht over op het systeem van Bomber Command; het voedsel werd in gebundelde zakken gelost, in een hoeveelheid even beneden die van de voorafgaande dagen.

 

Op 4 en 5 mei vloog de RAF telkens rond 400 ton over. De Amerikanen vlogen op 5 mei meer dan 700 ton, voor een overgroot deel weer naar Schiphol. Met de vluchten van 6, 7 en 8 mei werd operatie Manna afgesloten. De eerste geallieerde trucks met voedsel reden op 2 mei door de Grebbelinie naar het hongerende Westen. Voor het voedseltransport werden 360 Canadese- en Britse trucks ingezet. Ze brachten 1000 ton per dag naar het westen van ons land. Maar het zou nog dagen duren voordat het voedsel onder de Nederlanders was uitgedeeld. In mei stierven nog vele mensen aan de gevolgen van de hongersnood.

Het zou nog dagen duren voordat het voedsel was verdeeld.

Foto: collectie J. Prooi.

 

Rozenburg, 29 april 1945. Manus de Bruin:: "Om 12 uur dachten we dat het opeens vrede was. Grote vliegtuigen kwamen in ‘t zicht recht over Rozenburg heen en er werd geen schot gelost. Zo laag waren ze dat je soms de piloot kon zien zitten. Kleine Wim lag te slapen, maar zijn moeder wikkelde hem in een deken (want ‘t is nu opeens erg koud, de laatste dagen) en holde  naar buiten, want hij moest later kunnen zeggen dat hij ze ook gezien had. En Wim heeft ze gezien, al zal hij het later niet herinneren. Namiddags zijn we even wezen informeren wat er aan de hand was geweest en hoorden we dat het nog geen vrede was, maar dat deze vliegtuigen voedsel hadden gebracht. In Den Haag, Delft, Vlaardingen Rotterdam enz. De Duitse opperbevelhebber in Nederland, die het vrijdag nog van de hand had gewezen, had er in toegestemd. ‘t Was toch een verloren zaak, dus wat gaf het nu nog of deze Engelse machines alles, heel laag vliegend alles konden waarnemen. Morgen zouden ze weer komen. Alles was goed geregeld, er waren weiden buiten de steden afgeheind en daarop kwam alles precies terecht, mooi gedaan, da’s een feit."

Volgende