ROZENBURG IN OORLOGSTIJD
Mobilisatie, Bezetting en Bevrijding
1939 - 1945
door John Prooi
INHOUD
Zwaar kustgeschut op de Beer
Vuurleidingsbunker
Organisatie Todt
Strandversperringen
Radar Würzburg-Riese
Spionage in het vestinggebied
Gedwongen vertrek burgemeester
ZESDE HOOFDSTUK
HET JAAR 1942
Zwaar kustgeschut op de Beer
Kort na mei 1940 begon de Kriegsmarine met de inrichting en verdediging van de belangrijkste havens en haveningangen in ons land. Den Helder, IJmuiden, Hoek van Holland, Rotterdam en Vlissingen boden goede uitvalbases voor Duitse maritieme acties en waren belangrijk voor de handelsvaart langs de Duitse en door de Duitsers bezette kust. Ter verdediging van de havens werden tijdens het eerste oorlogsjaar al voorlopige versterkingen aangebracht en kustbatterijen geplaatst.
In de herfst van 1942 plaatsten de Duitsers zwaar kustgeschut op het eiland Rozenburg. Er werden toen drie kanonnen met een kaliber van 28 centimeter op de Beer geplaatst. Dit geschut was afkomstig van het Duitse slagschip Gneisenau. Nadat dit slagschip in de nacht van 26 op 27 februari bij een RAF bombardement op Kiel buiten gevecht was gesteld, werd het ontdaan van zijn drie zware geschutkoepels teneinde scheepsgeschut met een zwaarder kaliber in te bouwen.
De tweede en de derde geschuttoren werden naar Noorwegen overgebracht. Eén naar Fjell bij Bergen en de ander naar Oerland bij Trondheim. Van de eerste geschuttoren werden de drie kanonnen afzonderlijk van elkaar in batterij Rozenburg opgenomen. Daar het gezien de bodemgesteldheid niet mogelijk was een toren inclusief de negen meter hoge onderbouw in zijn geheel in te bouwen, werden er drie platte bunkers geconstrueerd, voor ieder kanon één.
De munitiebunkers van batterij Rozenburg stonden achter de geschutopstellingen. Hierin konden per bunker 200 granaten opgeslagen worden. Het transport van granaten en hulzen in de bunkers gebeurde door middel van monorails die tegen de plafonds waren aangebracht. Buiten de bunkers werd de munitie op een smalspoor naar de geschutbunkers gereden.
Op de geschutskoepel van een van de stukken kustgeschut van batterij Brandenburg
staan Hendrika van der Vaart en Daan van der Meer. Bij de 24 centimeter loop
van het kanon staan Alie Vat en Joris van der Meer.
Foto: fam. Van der Meer.
Batterij Brandenburg bestond aanvankelijk uit drie kanonnen van 24.l.40, die afkomstig waren uit de in mei 1940 door de Duitsers buitgemaakte Nederlandse marineschepen Heemskerk en Hertog Hendrik. Eén van de stukken raakte echter onklaar, waarna de bunker voor munitieopslag werd gebruikt. Met de komst van het Gneisenau-geschut dat granaten van 330 kilogram met een maximale reikwijdte van 43 kilometer kon afvuren, behoorde batterij Rozenburg, samen met de in de nabijheid gelegen batterij Brandenburg, tot de zwaarste kustbatterijen die in ons land stonden opgesteld.
Om materiaal naar de Scheurpolder te kunnen vervoeren werd een weg van betonplaten aangelegd. De weg liep vanaf de Zanddijk, langs de Vinksedijk, door de Graspolder, de Krabbepolder, het Kroondomein en de Landverbetering richting Scheurpolder.
Vuurleidingsbunker
Voor de positiebepaling van doelen die binnen het bereik van batterij Rozenburg lagen, kon de commandant gebruik maken van vijf meetpunten die langs de kust van Zuid-Holland stonden opgesteld. Deze waren uitgerust met parallelexmeters die bepaalden onder welke hoek zich een object bevond. De combinatie van twee of meer van deze berekeningen gaf de exacte positie aan van het doel.
De dertig meter hoge vuurleidingsbunker.
Foto: J. Bergwerff.
Tegen het einde van de oorlog werd op de Beer een Würzburgradarpost ingericht die op elektronische wijze bij de afstandmeting assisteerde. Achter batterij Rozenburg stond een dertig meter hoge vuurleidingsbunker (Leitstand) opgesteld waar de berekeningen werden verwerkt. Dit grauwe grijze gevaarte was opgetrokken uit 2.5 miljoen kilogram gewapend beton en had een omtrek van ruim 40 meter. Boven in de bomvrije stalen geschutkoepel van 15 centimeter dikte bevond zich een afstandsmeter die een lengte had van 10 meter. De reikwijdte bedroeg 43 kilometer.
Organisatie Todt
Verdedigingswerk op De Beer.
Foto: W. de Bruin.
In de loop van 1942 begonnen de Duitsers aan de westkust van Europa een verdedigingslinie te bouwen die een mogelijke invasie moest kunnen weerstaan. De al bestaande verdedigingswerken werden eerst verder uitgebouwd door Duitse troepen. Voor een doelmatiger en op grote schaal georganiseerde uitbouw van de verdedigingswerken moesten de nodige plannen uitgewerkt worden. Vooral de organisatie van de aan- en afvoer van bouwmaterialen en arbeidskrachten vereiste de nodige voorbereiding. De Organisatie Todt (OT) werd hiervoor ingezet. Dit was een Duitse organisatie die zich in Duitsland ook al bezig had gehouden met bunkerbouw en andere grootschalige bouwwerken, zoals de aanleg van het Autobahn-net.
In november begon de OT met de bouw van de verdedigingslinie die inmiddels Atlantikwall werd genoemd. De bouwwerkzaamheden werden in Nederland grotendeels uitgevoerd door Nederlandse onderaannemers. Alleen leiding en organisatie waren in handen van Duitsers. De uitvoering van het werk werd betaald volgens een vooraf vastgesteld tarief. Over het algemeen had de OT in Nederland geen problemen om het werk uitgevoerd te krijgen. Er was vanuit de bouwwereld voldoende belangstelling om de opdrachten aan te nemen. In vergelijking met andere Europese landen was in Nederland naar verhouding het minste toezicht nodig. Er waren zelfs bouwprojecten waar helemaal geen Duits toezicht nodig was. De meeste OT arbeiders die in Hoek van Holland en op de Beer werkten waren Nederlanders uit Den Haag, Schiedam en Rotterdam.
Geheel zonder gevaar voor eigen leven waren de werkzaamheden die de arbeiders op de Beer uitvoerden niet. Een politiebericht uit Hoek van Holland van 25 april 1941: "Omstreeks 7.40 uur vlogen twee Britse bommenwerpers zeer laag boven het water van de Nieuwe Waterweg. Zij wierpen zes brisantbommen af en vuurden hevig met hun boordmitrailleurs. Het doel was het stoomschip Metha II van rederij N.V. v.d. Schuyt en Co uit Rotterdam. Dit schip vervoerde ongeveer 100 werklieden naar het westelijke deel van het eiland Rozenburg. Het schip werd getroffen en werd zwaar beschadigd aan de grond gezet. Er raakten negen arbeiders licht gewond. Drie mannen werden met inwendige kneuzingen naar Rotterdam gebracht. Bij de aanval werden de vliegtuigen door flak beschoten, maar niet geraakt".
Vier toestellen van de RAF, komend uit de richting Maassluis, vlogen op 5 augustus 1942 laag over de Nieuwe Waterweg, richting Hoek van Holland. Op dat moment waren de zandzuigers Oranie en Geopotes IV ter hoogte van Poortershaven bezig met werkzaamheden. Met hun boordwapens namen de vliegtuigen de schepen onder vuur. Door kogels en granaatscherven raakten schipper K.E. van Asperen en enkele andere bemanningsleden van de Oranie gewond. De Oranie, eigendom van de firma Den Breejen den Bout, werd vrij ernstig beschadigd en moest voor reparatie naar Rotterdam worden gesleept.
Na de aanval op de beide zandzuigers vlogen de toestellen naar de Beer en namen het gebied onder vuur. Daar waren veel arbeiders met de bunkerbouw bezig. Eén van hen, de Rotterdammer W. Lindemans, werd door mitrailleurskogels in borst en beide benen geraakt. Hij overleed ter plekke aan zijn verwondingen. Met een auto van de Wehrmacht werd het stoffelijk overschot naar een begraafplaats in Rotterdam overgebracht.
Strandversperringen
Op het strand van het eiland Rozenburg waren tussen de lijnen van eb en vloed verschillende elementen van verdedigingswerken geplaatst. In het begin van de werkzaamheden moesten voerlui met gevorderde paard en wagens voor het transport van palen en betonnen T-balken, gedurende een week voor het strandcommando rijden. De palen en balken werden vanaf de betonsteiger naar het strand gereden wanneer het eb was.
Oproep weermachtwerkzaamheden voor Manus de Bruin.
Collectie W. de Bruin.
Volbrecht van der Meer: "Wanneer de Duitsers iets nodig hadden kreeg je eenvoudig een briefje in de bus met de mededeling: ‘Morgenochtend acht uur, paard en wagen en twee man naar de Scheurpolder’. Zo moest iedere boer geregeld een paard en wagen en een paar man missen die dan in de duinen moesten werken aan versperringen. Daar was zelfs een barakkenkamp waarin je een hele week moest blijven. Iedere week kwam er een nieuwe ploeg. Ik ben zelf tweemaal geweest."
Achter de paard en wagens werden de motorspuiten die bij verschillende brandweerkorpsen uit de omtrek gevorderd waren, meegenomen. Met deze motorspuiten werden vlak aan de laagwaterrand eerst palen ingespoten die ongeveer twee meter boven het zand moesten uitsteken. Iets verder, in de zeerichting, werden vervolgens palen ingespoten die een halve meter boven het zand uitstaken. Op deze palen werd dan weer een andere paal gelegd die bij het hoogste punt aan weerszijden werd ondersteund. Op de schuin oplopende paal werden één tot drie landmijnen bevestigd, soms aan elkaar verbonden door een stalen drukbalk, waardoor bij contact alle mijnen zouden exploderen.
De betonnen T-balken, welke ook schuin omhoog liepen, werden gesteund door betonnen palen en door schetsplaten aan elkaar verbonden. De bovenzijde werd voorzien van één of drie landmijnen en/of een stalen blikopener. Dit was een ijzeren plaat voorzien van scherpe punten. Deze betonnen remblokken waren op het hoogste punt drie meter en hadden een lengte van vijf meter.
Menige motorspuit werd bij dit werk, waarbij men zeewater gebruikte, vroegtijdig aan zijn eind geholpen. De opzet van deze verdedigingswerken was dat bij hoogwater aanvarende vaartuigen op de landmijnen terecht zouden komen. In 1944 reden de paard en wagens niet meer voor het strandcommando, de Duitsers hadden praktisch geen eigen vervoer meer. De wagens werden daarna ingezet voor de verschillende stellingen op de Beer.