ROZENBURG IN OORLOGSTIJD
Mobilisatie, Bezetting en Bevrijding
1939 - 1945
door John Prooi
INHOUD
Zaterdag 11 mei
Ondergang Bewakingsvaartuig BV19a
Loodskwekeling Nico van der Meer
Zondag 12 mei
Komst van de Royal Marines
Uit het dagboek van Jan Groenewegen
Eenheid Regiment Jagers naar Rotterdam
Leen Assenberg-van Eijsden
Stoomschip Roek loopt vast bij de Staartdijk
Maandag 13 mei
Komst van de Irish Guards
Vertrek van Koningin en kabinet
Kapitein Smeele hergroepeert
Zeven bommen vallen bij de veerboot
Opnieuw arrestaties
Uit het dagboek van Jan Groenewegen
De Scheurpolder onveilig
Terugtocht Nederlandse troepen
Bommen vallen in de Bossepolder
Dinsdag 14 mei
Munitietransport naar Beijerland
Uit het dagboek van Jan Groenewegen
Britse troepen verlaten Hoek van Holland
Generaal Winkelman caputileert
Verslagenheid in Rozenburg
Twee doden bij batterij VII
DERDE HOOFDSTUK
11 – 14 MEI 1940
ZATERDAG, 11 MEI
Dat ons land betrokken zou worden bij het Duitse offensief in West-Europa was door de Britse regering en militaire leiding voorzien. Daar ging men er vanuit dat Nederland het niet lang zou volhouden tegen de Duitse oorlogsmachine. De enige militaire operatie die voorbereid was hield in dat vernielingsdetachementen met torpedobootjagers naar IJmuiden, Hoek van Holland en Vlissingen overgebracht zouden worden om haveninstallaties onbruikbaar te maken en aardolietanks in brand te steken. Voorts had de Britse admiraliteit tevoren vastgesteld dat het transport van de goudreserve van De Nederlandse Bank uit Amsterdam over de Noordzee een escorte zou krijgen van enkele Britse marine-eenheden.
In de ochtend van 10 mei ging in Londen de order uit dat de vernielingsdetachementen zich moesten inschepen. Rond het middaguur vertrok de torpedobootjager Wild Swan vanuit Dover naar Hoek van Holland met aan boord genie-militairen en een vernielingsploeg. Dit detachement, bestaande uit negen officieren en 86 manschappen, stond onder bevel van commander J.A.C. Hill. Hij had de opdracht de olievoorraden bij Pernis door vermenging onbruikbaar te maken, dan wel in brand te steken. De Wild Swan arriveerde om 17.30 uur in Hoek van Holland. Ondertussen had generaal Winkelman gelast dat het onbruikbaar maken van de olievoorraden alleen maar voorbereid mocht worden. Hij achtte het voorbarig de aardolietanks in een zo vroeg stadium van de strijd in brand te steken.
De Nederlandse Bank had zich telefonisch met de Bank of England in verbinding gesteld, die op haar beurt de Britse admiraliteit om hulp had gevraagd. Hierop werd opdracht gegeven te trachten het in Rotterdam aanwezige goud in veiligheid te brengen. Het meeste goud van De Nederlandse Bank is het land al uit als de Duitsers Nederland binnenvallen. Een deel ligt echter nog in de kluizen van de Bijbank, het Rotterdamse filiaal aan de Boompjes. Voor de laatste 114 ton opgeslagen hoeveelheid goud komt de Duitse inval een paar dagen te vroeg.
Na aankomst van de Wild Swan stelde de commissaris van het Loodswezen in Hoek van Holland voor het Bewakingsvaartuig BV19a (574 Brt) in te zetten voor het transport van het Britse detachement naar Rotterdam. Deze loodsboot, Stoomloodsvaartuig 19, was in de mobilisatietijd van 1939 gevorderd door de Koninklijke Marine en als Bewakingsvaartuig BV19a in dienst gesteld. Het bevond zich in de morgen van 10 mei te Maassluis en voer onder loodsschipper Johannes Koree naar Hoek van Holland, waar het vanaf 10.30 uur onder bevel gesteld werd van luitenant ter zee IJsbrand Smit. Het schip kreeg om 19.30 uur opdracht naar Rotterdam te vertrekken.
Stoomloodsvaartuig 19 in de Haven van Maassluis.
Foto: Instituut voor Maritieme Historie.
In Rotterdam waren 937 baren goud met een gewicht van 11 ton in kisten verpakt. Van de in de Bijbank aanwezige hoeveelheid goud kon dus amper 10 procent gereed worden gemaakt. De resterende 103 ton goud bleef in de kluizen achter. Op 11 mei, om 1.00 uur, meldde zich een militair escorte bestaande uit mariniers en vier vrachtwagens.
Het goud met een waarde van 22 miljoen gulden werd op de vrachtwagens geladen en begon de rit naar de Lekhaven waar de BV19a lag te wachten. Een riskante operatie, want de vijand was al in Rotterdam-Zuid doorgedrongen en bevond zich slechts op enkele honderden meters van het bankgebouw. De overlading op de BV19a vond vanaf 3.00 uur met hulp van Britse militairen plaats. De kisten met goud werden tweehoog opgestapeld, links en rechts van de stuurhut en achter de schoorsteen. Het schip vertrok om 5.00 uur. Behalve de bemanning waren ook commander Hill en twee matrozen van het Corps Engineers, T. Goshawk en F.G. Higgs, aan boord. De overige Britse militairen keerden in de namiddag van 11 mei over land naar Hoek van Holland terug.
Vanaf vrijdagavond 23.00 uur was de Nieuwe Waterweg onveilig door magnetische mijnen die met tussenpozen waren afgeworpen door een laagvliegend vijandelijk toestel in de lijn Westgeul-Vulcaanhaven. Bijna twee-derde van dit traject was afgelegd toen ter hoogte van de Superfosfaatfabriek ENCK de BV19a midscheeps werd getroffen door een mijn. Door de kracht van de explosie werd het schip omhoog gestuwd en scheurde het vlak achter de machinekamer in tweeën
Het schip scheurde vlak achter de machinekamer in tweeën.
Foto's: B. Goos.
Er waren 13 Nederlandse slachtoffers. Ook Hill en de twee matrozen kwamen om het leven. Het levenloze lichaam van luitenant ter zee Smit werd in Vlaardingen aan wal gebracht. Drie omgekomen bemanningsleden, hulpzeeloods Cornelis van der Horst, machinedrijver Dirk de Boer en loodskwekeling Nico van der Meer, spoelden aan op het eiland Rozenburg. Slechts zes bemanningsleden overleefden de ramp.
Kapitein J. Hanswijk van de Vrijheidsplaat, een schip van de havendienst Spido dat gevorderd was om ordonnansdiensten te onderhouden, zag de ramp gebeuren en koerste direct met zijn schip naar de onheilsplek. Ook personeel van de ENCK schoot met enkele bootjes te hulp. Loodskwekeling Cornelis Swart had zich samen met Bertus Spuij en Cornelis Sparling aan een zinkende sloep vastgeklemd. Even later werden ze door een andere sloep opgepikt die nog twee opvarenden, R. Koudenburg en Willem Pottinga, uit het water opviste. Deze sloep werd daarna door de Vrijheidsplaat naar de wal gesleept.
Loods C.L. Sparling.
Foto: C.L. Sparling.
De destijds 26-jarige Willem Pottinga, loodskwekeling der 2e klasse, was een van de vijf leerlingen die het slaaphok bij het achterdek deelden. Aangekomen in de Lekhaven had hij van de gelegenheid gebruik gemaakt om nog snel een dutje te doen. Hij viel zo diep in slaap dat hij het schurende geluid van de met stalen banden verzegelde kisten niet hoorde toen deze op het bovendek werden opgestapeld en de boot daarna vertrok.
De daverende explosie verraste de loodskwekeling in zijn slaap. Pottinga sloeg tegen het plafond van zijn kooi en raakte buiten westen. Toen hij weer bijkwam was hij alleen in het slaaphok en gutste een stortvloed van water door de deur naar binnen. Uit alle macht worstelde hij zich daarheen in een vertwijfelde poging te ontkomen. Maar het water sleurde hem terug naar het verst verwijderde schot. Hij werd tegen het plafond gedrukt en kon geen kant meer op. Plotseling zag hij het vage licht van een koekoek boven zich. Het glas was door de explosie verbrijzeld. De opening was slechts 60x60 centimeter, maar toch was het een kans.
Hij maalde door het water om bij de koekoek te komen en slaagde er net in de rand vast te grijpen. Zijn voeten stootten tegen het onder water staande tafelblad. Hiervan maakte hij gebruik om zich omhoog te stuwen. Pottinga zette zich af en schoot door de kleine opening naar buiten. Op dat moment zonk het achterste gedeelte van het schip. In het water terechtgekomen bemerkte hij dat het stroperig dik was van olie. Hij zag een van de reddingboten van de BV19a waaraan enkele maten zich vastklemden. Ze waren er verschrikkelijk aan toe. Bij één van hen was de kuit van een been weggeslagen. Hoewel zwaar beschadigd dreef de reddingboot nog steeds. Pottinga kon zich niet bij hen voegen zonder het risico te lopen dat de boot zou zinken, dus bleef hij doorzwemmen. Voor zich zag hij een opvarende met een zwemvest om. Hij pakte hem vast aan zijn riem. Zijn gezicht kon Pottinga niet zien en hij nam aan dat de man dood was. Pottinga hield zijn collega vast met de gedachte dat familie hem zou kunnen begraven.
Uiteindelijk werden de beide drenkelingen door een boot opgepikt. De overlevenden werden naar de Superfosfaatfabriek gebracht waar eerste hulp werd verleend door de arts R. Stoop. De dokter begon verwoed te werken aan Koudenburg, waarvan Pottinga dacht dat hij dood was. Koudenburg zou geheel herstellen van zijn verwondingen en hij zou uiteindelijk weer aan het werk gaan. De verwondingen van loodskwekeling Pottinga resulteerde in vijf operaties en bijna 15 jaar was hij onder doktersbehandeling. Ondanks deze tegenslagen werd Willem Pottinga een ervaren loods.
Tot de slachtoffers die bij de ramp met de BV19a omkwamen behoorde ook Nico van der Meer, woonachtig in Maassluis. Hij was gehuwd en liet een zoontje van twee jaar achter. Nico werd op 25 september 1914 geboren te Nijmegen als zoon van Cornelis van der Meer en Geertrui Vermaat. Bij de Koninklijke Marine in Den Helder vervulde hij zijn dienstplicht. Na beëindiging hiervan ging Nico naar het Loodswezen te Hoek van Holland.
Nico van der Meer.
Foto: N. van der Laan van der Meer.
De BV19a waarop Van der Meer voer als kwekeling lag op 10 mei in de haven van Maassluis. De drie aanwezige loodsboten wisselden elkaar af. Twee waren veertien dagen buitengaats, de derde lag een week in de thuishaven Maassluis.
Tegen de avond zagen familieleden in Rozenburg het schip richting Rotterdam varen. Dat was een hele opluchting, want Nico bevond zich immers niet op zee. Omstreeks 5.45 uur de volgende dag werd op het eiland Rozenburg een zware explosie waargenomen die de horizon in een rode gloed zette. Van de ramp die zich had voorgedaan was men nog onwetend.
Nel van der Laan-van der Meer, Oosterland, destijds 22 jaar: “Toen vader vroeg in de ochtend naar de Buurt vertrok om verduisteringspapier te kopen, hoorde hij in de winkel dat er een loodsboot op een mijn gevaren was. Een paar uur later kwam dominee Brouwer vertellen dat het de loodsboot was die binnen lag. Nico was gevonden, drijvend tegen de stenen glooiing bij de oostpunt van het eiland, ter hoogte van de Bossewoning. Hij zou al overgebracht zijn naar de begraafplaats. Voordat de dominee helemaal was uitgesproken zat ik al op de fiets er naar toe. Volgens dokter Van Kreel, die daar aanwezig was, moet hij dwars door de stroming toch gezwommen hebben. Nico had een gebroken heup en een blauwe plek aan het hoofd, zijn blonde krulhaar zat vol olie. De lijkverstijving was nog niet ingetreden, zijn vingers waren nog soepel.
Op tweede pinksterdag werd het lichaam van Nico vrijgegeven en thuis opgebaard waar moeder ernstig ziek lag. Zij zou zes weken later op 60-jarige leeftijd overlijden. De begrafenis van Nico vond plaats op 15 mei. Er waren bijna geen familieleden aanwezig op de begrafenis, omdat zij pas na afloop van de eerste oorlogsdagen hoorden dat Nico niet meer in leven was. Wel waren alle collega’s van het Loodswezen op de begrafenis.
Omdat het veer niet voer, kon de lijkwagen van Van Wingerden niet overkomen vanuit Maassluis. Nico werd daarom op een boerenwagen met luchtbanden naar de Rozenburgse begraafplaats gebracht. We moesten zelfs nog dekking zoeken aan de Zanddijk omdat er vanuit een vliegtuig werd geschoten. Op dat moment stond de wagen met de kist alleen op de verlaten dijk. Die eerste oorlogsdagen waren wel voorbij, maar we leefden nog in een ontredderde situatie. Niet lang daarna zijn we tijdelijk van Rozenburg naar Poortugaal verhuisd. Vanuit het verrolde huis hadden we uitzicht op de Maassluise haven waar loodsboten lagen afgemeerd. Vader kon dit niet langer aanzien na alles wat hij had doorgemaakt.”
Het echtpaar Van der Meer met dochter Nel en zoon Kees voor het verrolde huis.
Foto: N. van der Laan-van der Meer.